13
Inleiding—Eerste kennismaking met de camera
Belichting
Kies een diafragma (belichtingsstand A of M;
90, 92).
Kies een belichtingsstand ( 86–93).
Kies een sluitertijd (belichtingsstand S of M;
88, 92).
Kies een combinatie van diafragma en sluiter-
tijd (belichtingsstand P; 86).
Stel de belichtingscorrectie in ( 97).
Diafragmavergrendeling (belichtingsstand A
of M; 94).
Sluitertijdvergrendeling (belichtingsstand S of
M; 94).
Zet bracketing aan of uit/selecteer aantal op-
namen bij bracketing; ( 98, 103).
Selecteer de ophoogwaarde voor bracketing
( 99, 103).
Flitsinstellingen
Kies een fl itssynchronisatiestand voor een opti-
onele fl itser ( 114).